Elke keer is het weer magisch: vraag volwassenen naar hun speelherinneringen en voor je ogen zie je een wonderlijke transformatie. Ogen beginnen te glimmen, wangen worden rood, taalgebruik verandert. Opeens zie je de hooggehakte directrice onder een hek doorkruipen om avonturen te beleven op een bouwterrein. Zie je de grijze ambtenaar timmeren aan zijn boomhut en zie je de dagvoorzitter kastanjes poffen in de volkstuin van zijn grootouders. ‘En pas als de straatlantaarns aangingen, moesten we binnenkomen.’

Wanneer je regelmatig naar bijeenkomsten gaat die iets met spelen te maken hebben, maak je dit soort introductierondjes vaker mee. En elke keer zie je dezelfde dynamiek: iedereen wordt weer even mens in plaats van iemand-met-een-functie. Zo’n kennismaking opent het gesprek en geeft de rest van de dag een helder referentiekader: spelen is de kern van je kindertijd. Dat gold voor ons en dat geldt voor de kinderen van nu. Aan ons de taak om kinderen de ruimte daarvoor te geven. Niet zo moeilijk, toch?

Wel moeilijk dus. Want al even indrukwekkend is het om te zien hoeveel mensen in de weer zijn om zoiets simpels als ‘lekker spelen’ mogelijk te maken. En hoe lastig het is om zelfs op beperkt schaalniveau goed samen te werken.
Op uitnodiging van een gemeente komen de professionals die ‘iets’ doen met de jeugd een ochtend bij elkaar. Van sportcoach tot kinderraadcoördinator en van theatermaker tot fietsdocent, iedereen zet zich met hart en ziel in, maar niemand heeft echt overzicht. Wie doet wat? Welke kinderen bereiken we? En belangrijker: welke kinderen bereiken we nog niet?

De groep brainstormt over de beste aanpak. De uitkomst is wonderlijk eenduidig. Laten we samenwerken. Laten we van elkaar leren. Laten we luisteren naar de kinderen. En – alsjeblieft gemeente – bied continuïteit in plaats van projecten, zodat we een relatie kunnen opbouwen met de kinderen en de ouders in de wijk.

De motivatie is voelbaar. De seinen staan op groen. En het doel staat iedereen haarscherp voor ogen. Dankzij het kennismakingsrondje.

Marian Schouten
Dit artikel verscheen eerder in het magazine Buitenspelen.